Stel je ligt op een strand en je kijkt naar lopende of spelende mensen om je heen. Jouw horizon ligt vanuit dit lage standpunt op dezelfde hoogte als hun onderbenen. Hoe verder weg hoe kleiner de mensen, maar steeds weer met hun onderbenen op jouw horizon.
Oefening 1: Probeer dit lage standpunt uit met twee of meer figuren op verschillende afstanden. Zorg bij elke figuur dat de verhouding tussen het deel onder- en boven de horizon ongeveer gelijk blijft. In het voorbeeld heb ik zo eenvoudig mogelijke ‘slaapzakfiguren’ gebruikt met een beetje slagschaduw op de grond.
Oefening 2: Deze keer sta je op een duin en kijkt naar wandelende mensen op het strand. Ze bevinden zich nu allemaal onder jouw hoge horizon/ooghoogte. Hoe verder weg des te kleiner ze worden en hoe dichter ze bij de horizon komen te staan. Probeer dit hoge standpunt uit met twee of meer figuren op verschillende afstanden.
Oefening 3: Deze keer wandel je met anderen mee. Nu komen hun hoofden op dezelfde hoogte als jouw horizon/ooghoogte. Hoe verder weg, des te kleiner en hoe dichter hun voeten bij de horizon, maar hun hoofd blijft steeds op ooghoogte. Probeer dit met twee of meer figuren op verschillende afstanden.